Faunavoorzieningen
© Agentschap Wegen en Verkeer (AWV)
Faunavoorzieningen integreren nestgelegenheden en schuilplaatsen voor inheemse dieren in de bebouwde omgeving. Daarnaast richt het zich ook op het verbeteren van de verspreidingsmogelijkheden binnen deze stedelijke gebieden. Kortom streeft het naar het bevorderen van de fauna-diversiteit door de natuurlijke leefomgeving van dieren in steden te ondersteunen en veilig te verbinden.
De verschillende types:
Het project Natuur-inbouw heeft als doel om in meer gebouwen mogelijkheden te creëren of te behouden voor diersoorten zoals vogels, vleermuizen en insecten die daar afhankelijk van zijn.
Effecten en voordelen
Biodiversiteit versterken
Stedelijke gebieden zorgen voor versnippering van natuurlijke habitats en migratieroutes, wat leidt tot een sterke afname van vele diersoorten. De oorzaken hiervan zijn het gebrek aan geschikte nestgelegenheden, het onvermogen om te migreren, of de gevaarlijke omstandigheden waaronder de migratie moet plaatsvinden. Faunavoorzieningen bieden hier een oplossing door nestmogelijkheden en schuilplaatsen te creëren en (veilige) migratie in de bebouwde omgeving te ondersteunen.
Sommige soorten hebben zich in de loop der tijd zelfs volledig aangepast aan de stedelijke omgeving en/of komen enkel voor in steden zoals de huismus. Andere soorten zijn dan weer afhankelijk van steden voor essentiële voedsel- en habitatbronnen zoals de gierzaluw. Beide vogelsoorten nestelen zich in holtes van gebouwen. Sinds het volledig verzegelen van gebouwen door na-isoleren komen deze soorten steeds minder voor door een gebrek aan geschikte nestplekken.
Gezondheidsvoordelen
Een studie toonde aan dat de diversiteit aan vogelsoorten in Europa positief samenhangt met levensvreugde. Bezoekers van stadsparken met meer vogelsoorten ervaren minder psychologische stress dan bezoekers van parken met minder vogelsoorten.
Dieren kunnen helpen om plagen onder controle te houden. Vleermuizen, amfibieën en sommige vogels zijn natuurlijke insecteneters en eten onder andere muggen, fruitvliegen en motten. Egels eten naaktslakken, terwijl vossen en steenmarters kleine knaagdieren zoals woelmuizen en konijnen vangen.

Aanleg – algemene aandachtspunten
Bij de aanleg van faunavoorzieningen is een integrale kijk op de omgeving erg belangrijk en moet de creatie van ecologische vallen vermeden worden!
Relevantie: Plaats geen faunavoorzieningen op plaatsen waar de (inheemse) doelsoorten niet voorkomen.
Natuurlijke integratie: Zorg ervoor dat de faunavoorzieningen goed aansluiten op de aanwezige landschapskenmerken. Door voorzieningen te integreren in de bestaande ecologische omgeving, gaan ze op in het milieu en sluiten ze aan bij de behoeften en gewoonten van de lokale diersoorten.
Soort afhankelijke noden: Kies voorzieningen die zijn afgestemd op de noden van lokale soorten. Verschillende diersoorten hebben bijvoorbeeld specifieke eisen qua formaat en opening van de nestgelegenheden of specifieke condities nodig om een migratieweg te accepteren/benutten.
Vermijd antropogene invloed: Het is belangrijk om menselijke verstoringen te minimaliseren in de nabijheid van de voorziening. Vermijd drukke locaties of verlichting. Dit helpt om (nachtactieve) dieren niet af te schrikken en ondersteunt hun natuurlijke gedrag.
Toegankelijkheid: Zorg ervoor dat de nestgelegenheden gemakkelijk te bereiken zijn voor de doelsoorten. Een vrije aanvliegroute is noodzakelijk bij nestgelegenheden en vermijd obstructies rondom de migratievoorzieningen.
Periode van aanleg: De ideale periode is maart-april voor bijna alle faunavoorzieningen. Plaats deze nooit tijdens het broedseizoen en de migratieperiode om de verstoring van dieren te minimaliseren.
Materiaalkeuze: Alle faunavoorzieningen dienen uit materialen te bestaan die slijtvast zijn en een hoge rot- en soms UV-bestendigheid hebben. Ze moeten ook tegen verschillende weersomstandigheden kunnen.
Zorg bij het plaatsen van nestgelegenheid voor de nabijheid van voedselbronnen voor de doelsoort, de juiste oriëntatie (bijvoorbeeld bijenhotels naar zuiden of zuidoosten), voldoende beschutting en een veilige hoogte weg van roofdieren.
Zorg bij de creatie van migratieroutes voor de correcte begeleidingsstructuur zodat de soort vlot bij de passage geraakt, zoveel mogelijk natuurlijk licht in tunnels en dat deze niet te lang zijn.
Beheer – algemene aandachtspunten
Voer het beheer steeds uit buiten de periodes van broeden en migratie van de doelsoort. Regelmatige inspecties zijn essentieel om beschadigde onderdelen zo snel mogelijk te detecteren en vervangen en om parasieten/schimmels te verwijderen. Controleer de nestbezetting, migratie succes en mogelijke problemen zoals predatie of obstakels voldoende. Beheer van de nabije omgeving moet zorgen voor geschikte omstandigheden voor de doelsoorten. Dit kan inhouden dat inheemse vegetatie behouden of aangeplant wordt en dat doorgangen vrij worden gehouden van obstakels.
Deze publicatie van ANB geeft een aantal praktische tips om overlast en schade van wilde dieren te vermijden: De natuur als goede buur
Toegepast in deze projecten